Ik zit op de fiets, het is nog donker. Het waait zo hard, dat mijn haarpunten in mijn lippenbalsem blijven kleven. Overal zijn lichtbollen; lage die voortbewegen, hoge die zweven. Ik vind het fijn om het licht van de dag in te fietsen.
Op mijn rug op de tafel ruik ik de kokos in mijn haren. De man achter mij maakt er krullen in met zijn warme handen, waar mijn hoofd zwaar op rust. Of ik oké ben, fluistert een stem. Ik ga niet klappertanden, mijn lichaam geeft mee. Ik denk aan lachen, ik denk aan huilen, maar geen van beide gebeurt.
Buiten, in de aangrenzende kamer, zit een man zonder gezicht. Het is een patiënt. Hij is stil, hij wacht. Op weg naar mijn fiets laat ik mijn voeten achter.
Iemand gaf me een boek over slapen. Ik kan geen boek over slapen meer zien.
Er staan tips in. ’s Nachts naar de wolken kijken en hopen dat de maan ze verlicht. Bellen blazen. Met klei boetseren. Met fruit jongleren. Ik word kwaad.
Er staat ook nog dat slapelozen als minder aantrekkelijk worden gezien, vooral vrouwen. En dat ze moeten oppassen. Voor diabetes! Voor obesitas! Voor kanker! Ik gooi het boek dicht.
Eerst las en dan hoorde ik dat zaterdagochtend een vrouw van het voetpad werd gemaaid door een beroerde chauffeur. Ze was op slag dood.
Ik dacht: hé, mijn leeftijd. Op mijn leeftijd kan je ’s ochtends opstaan, douchen, ontbijten, naar de dierenarts gaan, en dan gewoon sterven.
Aan het eind van de dag ontgrendel ik mijn telefoon, open Facebook en zie daar een foto van een blonde vrouw, uitgelaten lachend. Erboven heeft iemand geschreven: slaap zacht.
Ik besef onmiddellijk: ik ken deze vrouw, ik heb nog met haar in de auto gezeten. En op café. En in de klas. Zij heeft nog bij mijn vriend en mij op de achterbank gezeten, toen ze na een examen niet thuis geraakte.
Ik scroll door de commentaren en ontdek: dit is de vrouw van vanochtend. Zij was het die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was. En die mijn leeftijd had.
Vol bewondering zit ik te kijken naar het blonde meisje naast mij, dat al babbelend in één vlotte beweging en met één hand haar grote Volvo achterwaarts in de krappe plaats langs een drukke straat parkeert. Ze knipoogt: servostuur.
We zijn twintig, en ik heb nog geen rijbewijs. We zitten samen in de klas, zijn niet echt vriendinnen, maar kunnen het goed met elkaar vinden. Ik kijk een beetje op naar haar rebelse trekjes en het gemak waarmee ze door het leven lijkt te navigeren. In de klas zit ze schuin rechts voor mij.
Dertig jaar later zit ik op de bijrijdersstoel in een verder lege auto. Zij zit niet meer achter haar servostuur. En ze zit niet meer op de achterbank, en mijn vriend zit ook niet meer achter zijn stuur.
Dat ik los ben van de wereld, zo was zijn diagnose. De wereld waar ik me één mee voel.
Ik vraag mij af hoe iemand mij zò niet kan zien.
Ja zo mooi kun jij het nu moment omschrijven, het is je beleving met alles erop en eraan. En ja dat siert je echt!