Ik lig tussen pas gewassen lakens, warmte heeft zich gelijkmatig over mijn hele lichaam verspreid, het dons rust licht op mij. Ik word slaperig, herstel moeizaam van het niet kunnen slapen.
Mijn aandacht gaat vanzelf naar mijn voetzolen en dat maakt me rustig. Ze geven een grens aan. Ik hoef me maar te bekommeren tot daar. Alles tussen mijn gedachten en voetzolen heb ik onder controle, voor nu dan toch.
Mijn lichaam ligt zwaar op de pas omgekeerde matras, ik zak weg in mezelf. Ik zal het glas water en de pil naast mijn bed niet nodig hebben vannacht. Alles gaat goed.
De wekker toont een uur later dan daarnet, ik weet niet of ik geslapen heb. Dat wil zeggen dat ik geslapen heb, zij het licht.
Ik ga naar het toilet, ook al ben ik met dorst gaan slapen. Terug in bed kruipt dat onbestemde, angstige gevoel in mijn lijf. Ik ben kapot van die twee minuten uit bed. Het lichaam dat rechtop kwam, zich noodgedwongen moest herschikken. Alle organen erin, het bloed.
De gedachten, de onverklaarbare angst opeens, het bewust zijn. Mijn voetzolen zijn weg.
Ik lig in het donker, denkend aan ik. Het voelt alsof ik met z’n tweeën ben. Ik probeer die tweede te vangen, maar zij glipt telkens weg zodra ik naar haar kijk. Het topje van mijn neus is koud.
Ik probeer te denken aan de oerknal, en wat daaraan vooraf ging, maar besef al gauw dat er zonder tijd geen vooraf is. Ik raak in de war en half in slaap en ik droom.
Mijn moeder lacht gemeen naar mijn jongere ik en roept: ik haat u ik haat u ik haat u ik haat u!
Ik weet dat ik helemaal alleen ben nu en het in mijn eentje zal moeten redden. Ze bevestigt wat ik altijd al wist, toch ben ik bang. Onnoemelijk bang.
Ik glip in een andere nachtmerrie, en daarna in weer een andere. Ik word wakker in een nat slaapshirt met op de voorzijde in scherpe, zelfzekere letters: ‘Paris’. Het is kwart voor vijf. Buiten ploft een hoop sneeuw van het dak.
Ik lees in het witte boekje op mijn nachtkastje. De titel is ‘Wit’, en het gaat over witte dingen. Ook over sneeuw.
Na een uur ben ik nog steeds niet slaperig, maar toch knip ik het licht uit en wacht.