Begin jaren tachtig. We leerden hen kennen aan onze tafel in de schoolachtige refter van het vakantiedomein aan zee, terwijl rondom ons de hele tijd piepende metalen karretjes vol eten werden voortgeduwd door mollige moekes.
Hij: een lookalike van prins Charles van Engeland, die we onder ons dan ook al gauw ‘Charles’ noemden. (Een gezin moet zijn samenhorigheidsgevoel èrgens vandaan halen.) Zij: een goedlachse en praatgrage vrouw (die in niets op Diana leek).
De dochter: twee jaar jonger dan ik en gelijkend op mij in twee opzichten: we droegen onze haren in een hoge paardenstaart, en we waren meisjes. De zoon: een nog aan middagdutjes verknochte vlasblonde peuter die graag al eens naar mij spuwde in de lift, wanneer zijn zus en ik hem slechtgehumeurd uit zijn slaap waren komen wegtrekken op bevel van de ouders.
Op het domein waren uiteraard ook nog andere kinderen, maar verder dan een hoenoemdegij met een zekere Anouk, die zich na mijn kennismakingspoging op de schommel in de speeltuin nogal abrupt van me had verwijderd om wat verderop de hoge glijbaan te gaan beklimmen, was ik niet geraakt.
Lekker makkelijk, moet ons gezin hebben gedacht bij die eerste lunch met toegewezen plaatsen, toen er naast ons een evenveelkoppig gezin neerstreek met allemaal leden van matchende geslachten en leeftijdsklassen. Ook al hadden de ouders dan verder niets gemeen met de onze – zo werd al snel duidelijk – en torsten hun kinderen namen eindigend op ‘y’.
Maar goed, we trokken een week lang met elkaar op, gingen samen wandelen en zwemmen, namen stijf geposeerde foto’s van elkaar, speelden in de liften (de kinderen), troefden elkaar af met minigolf (de volwassenen).
Bij het afscheid werden telefoonnummers uitgewisseld, beloftes voor logeerpartijtjes.
Nog diezelfde zomervakantie ging ik een week naar hen. Ik sliep op een hard veldbed naast Wendy’s bed, we vulden raadselboekjes van Jommeke in, giechelden tot diep in de nacht. Ik vond het er warm (maar niet alleen door de zomer) en gezellig en wou dat ik er kon blijven wonen, ondanks die rare Charles.
Hij en zijn vrouw namen ons mee naar het Zilvermeer en daar was ik bij het omkleden na het zwemmen plots mijn broekje kwijt en ik raakte wat in paniek, durfde niemand iets te zeggen.
Met onaangenaam blote billen onder mijn rokje ging ik op zoek, vond het terug in het warme zand waar het spottend lag te roepen ‘kijk naar mij!’, en ik schaamde me zo en liep snel de hele weg terug om het in de kleedkamer aan te trekken en toen was ik zo opgelucht dat ik wel had kunnen huilen.
Wendy en ik wilden nog in een trapbootje, maar telkens we de loketbediende gingen vragen hoe lang de wachttijd nog was, deed die er een kwartier bij. Onze schouders zakten bij elke aftocht wat dieper, en toen zei Wendy’s mama: maar lieverds toch, jullie hadden bij de bootjes moeten blijven wachten. En toen moesten we naar huis, maar Charles stopte onderweg nog voor een ijsje.
Het jaar erop kwam Wendy bij ons logeren. Ze sliep in mijn bed; voor mij pompte mijn moeder de luchtmatras op en daarom werd ik boos.
Mijn ouders namen ons mee naar Averbode. Daar reden Wendy en mijn broer op pony’s. Ik mocht niet van mijn moeder, want ik was net twaalf geworden en aan de pony-ingang hing een bord: ‘tot 12 jaar’. Wendy (die zwaarder was dan ik) en mijn broer staken, telkens ze voorbij kwamen gehobbeld, lachend hun hand op. Ik probeerde erg om niet te huilen.
Wat later wou ik zò graag op de trampolines. Achter een net waren er wel twintig, met daarop joelende kinderen met haren recht op hun hoofd. Mijn moeder zei: dat vind ik te duur. Maar je mag wel even blijven kijken.
En of ik Wendy’s verblijf niet zo wou verpesten, met mijn onhebbelijk gedrag. Ik was tenslotte de oudste. Ja, dat had ik wel gemerkt, bij de pony’s.
Wendy bleef nog enkele dagen, maar er stond een moeder tussen ons in.
Toen ik even alleen in mijn kamer was, en van beneden stemmen hoorde komen die klonken als die van een moeder en haar dochter, kon ik het niet laten om in Wendy’s half geopende logeertas te kijken. Bovenop haar kleren lagen grote pakken maandverbanden en tampons, in allerlei maten. Ongeopend, want zij was een kind van tien. Zelf was ik daar, op mijn twaalfde, nog helemaal niet mee bezig. Ik wou op pony’s rijden en op trampolines springen.
Die dagen wou ik soms dat ik Wendy was, zelfs met die ‘y’ achteraan. Bezorgder om het onverwacht vrouw worden dan om een verloren broekje op het strand.
Terwijl ik ’s nachts lag te dobberen op mijn matras, in een veel te warme slaapzak, leek mijn bed vanop de grond gezien leeg. Alsof ik er zelf ook nooit in had gelegen.