Op een immosite zie ik een foto van een huis dat ik ken, van heel lang geleden. Ik klik erop, blader door de kamers, stop bij een foto van de trap in de hal. Houten treden in een diepbruine kleur, blinkend van de vernis, leiden naar een onzichtbaar boven. Ik schrik.
Dit is de trap waarover ik droomde, enkele maanden geleden. Vanuit het niets.
In die droom was ik in het huis van Mariette en Fons, de vroegere buren van mijn grootouders. Ik kan dat huis niet echt kennen, was er enkel als heel klein kind eens in de keuken, samen met mijn grootmoeder. Daar kwamen we via de achterdeur; bij mijn weten ben ik nooit in de hal geweest, en heb ik de trap daar nooit gezien. Toch droomde ik dat ik, als volwassene, in de hal van Fons en Mariette stond, en dat er bovenaan de in hoeken lopende trap, en dus niet zichtbaar voor mij, een of ander gevaar wachtte.
Het huis op de immosite is dat van de vroegere buren van mijn grootouders. En de trap, die ik nooit eerder zag, die uit mijn droom.
Fons en Mariette liggen al jaren samen onder een brede zerk, aan de ingang van het plaatselijke kerkhof. Eerst ging hij, vele jaren later zij.
Ik was nog een kind toen Fons stierf. Hij was een vriendelijke man met een hart voor kinderen. Een beetje een grapjas ook.
Hij speelde op zondagvoormiddag bank in een onverwarmd kantoortje achter de parochiezaal, op een steenworp van zijn huis. Hetzelfde kantoortje dat in de namiddag werd omgetoverd tot chirolokaal, en waar ik speelde met Els, Mus en de anderen.
Fons was de maker en eerste beheerder van mijn spaarboekje. Op de buitenkant had hij in krullende letters ‘Katrine’ geschreven. Niet omdat hij niet beter wist, maar omdat hij vond dat het zo hoorde, en misschien ook wel een beetje een rebel was op zijn eigen manier.
Op zondag na de mis trokken mijn moeder en ik soms door het lange gras langs de hoge rode muur van de parochiezaal, helemaal om de zaal heen, naar Fons om wat geld op mijn boekje te zetten. Nooit zagen we er iemand anders; het leek alsof Fons daar alleen op ons zat te wachten, in dat koude en een beetje naar schimmel ruikende lokaal. Met onze jassen aan zaten we op een harde stoel naar zijn grapjes te luisteren. Hij zat altijd vrolijk achter zijn tot bureau geïmproviseerde tafel.
Het huis was Mariettes domein. En meerbepaald de keuken. Daar leefde zij. Soms zagen we haar vanuit de tuin van mijn grootouders achter het raam bezig met dingen. Dan stak ze glimlachend haar hand op. Of ze plukte peren van de boom die mijn grootouders met haar deelden. Toch de takken die over de afscheiding hingen. Dan maakte ze daar confituur van. Ze maakte vaak een praatje met mijn grootmoeder, over het hek heen. Babbelen kon ze, Mariette. Ik stond me daar dan bij te vervelen.
Ik meen me te herinneren dat Mariette en Fons kinderen hadden, en misschien zelfs kleinkinderen, maar die heb ik nooit gezien.
Ik heb Mariette niet weten doodgaan, maar enkele jaren geleden, toen ik terug naar mijn geboorteplaats was verhuisd, ontdekte ik haar toevallig op het kerkhof, naast Fons. Met zoveel eenzame jaren tussen hun data.
Op de foto’s op internet zie ik dat hun hele huis werd gerenoveerd. Ondertussen hebben er andere mensen in gewoond. En die gaan nu dus weg.
Alleen de trap lijkt mij de oorspronkelijke. Met een laag opfrissingsvernis.
Hoe vaak zullen Mariette en Fons daar niet op en af zijn gegaan, hun handen rond de leuning. Hij op weg naar zijn bank, zij naar haar peren.

Hier staat ook zo’n perenboom. Tijdens de oogst vertoef ik er graag en met mij tientallen wespen. Degenen die uit de peren kruipen zijn dan veelal aangeschoten en ik word er alleen al geraakt door de lucht…